the straightforward manner out? – Gastblog van Mr Sven Sobrie – Company Finance Lab


De mogelijkheid tot naasting van betwiste rechten is een rechtsfiguur die in de praktijk niet altijd even gekend is en die dan ook af en toe voor verrassingen zorgt bij procespartijen. Een current arrest van het Hof van Cassatie nodigt uit om stil te staan bij de bestaansreden van het naastingsrecht en bij de toekomst ervan.

Wat is naasting?

Wanneer een (schuld)eiser in de loop van een gerechtelijke process de litigieuze schuldvordering overdraagt aan een derde, kan de verweerder het geding beëindigen door aan de overnemer (de nieuwe eiser) het bedrag te betalen dat deze voor de overname van de schuldvordering heeft betaald, inclusief kosten en interesten. Dat ‘naastingsrecht’ lag vroeger vervat in de artikelen 1699 e.v. OBW en is tegenwoordig te vinden in artikel 5.178 BW.

De naasting betekent op die manier een nulwinst voor de overnemer, die het geïnvesteerde bedrag terugkrijgt zonder er een meerwaarde op gerealiseerd te hebben. Voor de verweerder betekent het een relatief goedkope uitweg uit de process. Goedkoop, omdat het overnamebedrag, gelet op de verrekening van het proces- en insolventierisico, normaliter een stuk lager zal liggen dan de nominale waarde van de vordering die de inzet van het geschil vormt. De verweerder kiest m.a.w. eieren voor zijn geld en koopt de process af met een ‘korting’, veeleer dan een veroordeling tot betaling van het nominale totaalbedrag te riskeren.[1]

Bestaansreden

De Napoleontische wetgever had het niet zo begrepen op speculanten die geld trachtten te slaan uit gerechtelijke procedures. Hij achtte het daarom opportuun om dergelijke transacties weliswaar niet te verbieden – er was meer nodig om het principe der contractsvrijheid opzij te zetten – maar om de speculant zijn winst te ontzeggen.

De vraag rijst in welke mate dit achterliggend wantrouwen, dat overigens teruggaat tot het Oud-Romeinse recht, nog actueel is.[2]Het opkopen van geschillen met winstoogmerk is heden ten dage uitgegroeid tot een miljoenenindustrie. Procesfinanciering is een markt in volle ontwikkeling, en één van de technieken die males daarbij hanteert is het opkopen van betwiste rechten. De bezwaren die de wetgever in 1804 voor ogen stond zijn daarbij niet verdwenen, maar misschien wel te nuanceren. Zo kan partijfinanciering ook een gunstige influence hebben op de toegang tot de rechter. Uiteraard kan het ontmoedigen van speculaties met schuldvorderingen in sommige gevallen wel degelijk opportuun zijn. Niet toevallig kent de moist tegen aasgierfondsen (2015) een uitdrukkelijk naastingsrecht toe aan de debiteurstaat. Maar een veralgemeend burgerrechtelijk naastingsrecht is verre van evident.[3]

Overigens is het handelsverkeer dermate geëvolueerd dat de overdracht van betwiste vorderingen ook kan kaderen in een ruimere overeenkomst die met processpeculatie niets van doen heeft. Males denke bv. aan de overdracht van een handelsfonds, die onder meer de overdracht van het geheel van schulden en schuldvorderingen omvat. Ook hier is naasting principieel mogelijk, hoewel in dit geval geen sprake is van een ongelukkige debiteur die beschermd moet worden tegen een speculant.

Het is dan ook opmerkelijk, en enigszins te betreuren, dat de wetgever in Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek het algemene naastingsrecht integraal heeft hernomen zonder over die keuze noemenswaardig te reflecteren.

Naasting en de overdracht van handelsfondsen

Hierboven werd al aangegeven dat ook bij overdrachten van algemeenheden zoals handelsfondsen, het naastingsrecht principieel van toepassing is. Daar rijst evenwel vaak een praktisch probleem: terwijl de schuldenaar zich uit het proces kan ‘kopen’ door de overnameprijs voor de schuldvordering te betalen aan de overnemer, is daartoe wel vereist dat de overnameprijs van die individuele schuldvordering bepaald kan worden. Echter, bij de overname van een algemeenheid zoals een handelsfonds zal vaak slechts een globale overnameprijs zijn bepaald, zonder afzonderlijke begroting van elk individueel actief- of passiefbestanddeel.[4]

Is het dan aan de rechter om, naar godsvrucht en vermogen, een prijs te plakken op de individuele schuldvordering en dus op het naastingsrecht van de schuldenaar? In een arrest van 30 november 2023 verwerpt het Hof van Cassatie die oplossing:

“Indien een betwiste schuldvordering wordt overgedragen in het raam van een overdracht onder bijzondere titel van een feitelijke algemeenheid van goederen tegen één bedongen globale prijs, kan de schuldenaar die schuldvordering slechts naasten, voor zover de werkelijke prijs van die individuele schuldvordering door de partijen is bepaald of kan worden bepaald.

De rechter beoordeelt in feite of het mogelijk is om de prijs van de betwiste schuldvordering te bepalen door de gemeenschappelijke bedoeling van de contractpartijen na te gaan. Het komt evenwel niet toe aan de rechter om zich in de plaats te stellen van de partijen en om zelf naar billijkheid de prijs van die schuldvordering te bepalen.”

In de praktijk leidt dit standpunt, dat trouwens eerder al was ingenomen door het Franse Hof van Cassatie, tot het resultaat dat in de context van overdrachten van handelsfondsen vaak geen naasting mogelijk zal zijn. Er kan dan eenvoudigweg geen prijs worden geplakt op de individuele vordering.

Is dat dan een probleem? Niet per se. Hierboven hebben we al opgemerkt dat de ratio achter het naastingsrecht schuilt in het ontmoedigen van processpeculanten. Dat heeft met commerciële transacties zoals overnames van handelsfondsen niets te maken. Het is veeleer ongelukkig dat het naastingsrecht ook hier principieel speelt. Dat de naasting hier in de praktijk alsnog vaak onmogelijk zal zijn bij gebrek aan bepaalbare prijs, is dan eerder een geluk bij een ongeluk.

Maar elegant is dat uiteraard allemaal niet. Misschien kan dit arrest van het Hof van Cassatie alsnog een impuls geven aan de wetgever om zich fundamenteel te bezinnen over waar hij met het naastingsrecht naartoe wil.

Sven Sobrieadvocaat Omega Legislation & analysis fellow KU Leuven

Dit artikel werd oorspronkelijk gepost op Jubel.

Referenties

[1]Zie uitgebreid over het naastingsrecht S. SOBRIE, “Onbekend maakt onbemind. ‘Vergeten’ vorderingen in het burgerlijk procesrecht”, in J. FLO, L. JANSENS en VPG (eds.), Smaakmakers in het procesrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 81-89; M. CARLIER, “Le retrait des droits litigieux”, in Liber amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 46-54; A. VAN OEVELEN, “Overdracht van betwiste rechten”, RW 1978-79, 366-369.

[2]Reeds onder Justinianus bestond een regel naar luid waarvan de overnemer van een litigieuze vordering niet meer kon eisen van de schuldenaar dan hij zelf voor de vordering betaald had. Zie M. CARLIER, o.c., 49 en H. DE PAGE, Traité, IV, 1972, 469, nr. 465.

[3]Vgl. D. VAN GERVEN en A. VAN HOE, “Derdepartijfinanciering: ethische en deontologische kwesties”, b-Arbitra 2017, afl. 2, 233-234, die overwegen: “Naarmate derdepartijfinanciering couranter wordt, zal de regeling inzake naasting aan belang inboeten”.

[4] Zie specifiek over deze problematiek G. DE FOESTRAETS, “Retrait litigieux et cessions d’universalité”, JT 2010, afl. 6411, 605-609.


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *